
Jurisprudentie
BG3801
Datum uitspraak2007-11-29
Datum gepubliceerd2008-11-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers189 HLAR 17/07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers189 HLAR 17/07
Statusgepubliceerd
Indicatie
Gelasten verwijdering en ontzegging toegang.
Nu het Gerecht – met juistheid – tot het oordeel is gekomen dat appellant geen belanghebbende is bij het verzoek terug te komen van het bevel tot verwijdering van appellante, heeft het het door hem tegen de brief van 28 maart 2006 gemaakte bezwaar ten onrechte niet, zelf in de zaak voorziend, niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof zal dat alsnog doen.
Aangevallen uitspraak vernietigd.
Nu het Gerecht – met juistheid – tot het oordeel is gekomen dat appellant geen belanghebbende is bij het verzoek terug te komen van het bevel tot verwijdering van appellante, heeft het het door hem tegen de brief van 28 maart 2006 gemaakte bezwaar ten onrechte niet, zelf in de zaak voorziend, niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof zal dat alsnog doen.
Aangevallen uitspraak vernietigd.
Uitspraak
189 HLAR 17/07
Datum uitspraak: 29 november 2007
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant], wonend op [woonplaats], appellant,
2. [appellante], wonend in [woonplaats], appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 29 maart 2007 in het geding tussen:
appellant sub 1
en
de gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao
1. Procesverloop
Bij beschikking van 26 oktober 2004, nr. B.V.Z.-1508/2004, heeft de gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao (hierna: de gezaghebber) de verwijdering van appellante gelast en tevens haar voor drie jaar de toegang ontzegd.
Bij brief van 28 maart 2006 heeft de gezaghebber een verzoek van appellant van 21 maart 2006 om appellante dispensatie van het zogenoemde uitlandigheidsvereiste te verlenen afgewezen.
Hiertegen heeft appellant bij brief, door de minister van Justitie ontvangen op 9 mei 2006, bezwaar gemaakt.
Bij brief, door het Gerecht ontvangen op 26 september 2006, heeft appellant beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beschikking op het aldus gemaakte bezwaar.
Bij uitspraak van 29 maart 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curacao (hierna: het Gerecht), het aldus ingestelde beroep gegrond verklaard, het gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de in bezwaar bestreden beschikking vernietigd en appellant niet ontvankelijk verklaard in het verzoek van 21 maart 2006.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij het Hof ingekomen op 9 mei 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 26 juni 2007 heeft de gezaghebber van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2007, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. R. Koeijers, advocaat, en de Gezaghebber, vertegenwoordigd door mr. O.G. Plate, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het Gerecht heeft aan zijn beslissing ten grondslag gelegd dat het afgewezen verzoek betrekking heeft op appellante en, nu bij de beslissing omtrent toelating volgens vaste jurisprudentie uitsluitend het belang van de desbetreffende vreemdeling rechtstreeks is betrokken, appellant geen belang had bij dat verzoek en hij niet gemachtigd was om dat namens haar te doen.
2.2. Appellanten klagen in het hoger beroepschrift uitsluitend dat het Gerecht aldus heeft miskend dat zich onder de gedingstukken een machtiging van appellante bevond en appellant ter zitting slechts heeft bedoeld te zeggen dat hij deze machtiging niet bij zich had.
2.2.1. Het stuk waarop appellanten doelen is een op 21 februari 2006 opgestelde verklaring van appellante dat appellant gemachtigd is om namens haar proceshandelingen te verrichten. De machtiging strekt er niet toe om namens haar vorenbedoeld verzoek te doen. Onder die omstandigheden heeft het Gerecht aan de machtiging terecht niet die betekenis gehecht die appellanten thans toegekend willen zien. Dat appellant, naar hij heeft gesteld, de hem ter zitting gestelde vraag verkeerd heeft begrepen, maakt het voorgaande niet anders.
De klacht faalt.
2.3. Ambtshalve overweegt het Hof voorts het volgende.
2.3.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak, voor zover thans van belang, kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
Ingevolge artikel 55, voor zover thans van belang, zijn de personen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, bevoegd een bezwaarschrift in te dienen bij het bestuursorgaan dat de beschikking heeft genomen.
2.3.2. Nu het Gerecht – met juistheid – tot het oordeel is gekomen dat appellant geen belanghebbende is bij het verzoek terug te komen van het bevel tot verwijdering van appellante, heeft het het door hem tegen de brief van 28 maart 2006 gemaakte bezwaar ten onrechte niet, zelf in de zaak voorziend, niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof zal dat alsnog doen.
2.4. Appellanten hebben tenslotte betoogd dat het Gerecht de gezaghebber ten onrechte niet heeft verwezen in de bij hen opgekomen proceskosten.
Die klacht slaagt. Nu het beroep gegrond is verklaard en geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld, bestond aanleiding voor zodanige voorziening.
2.5. Hetgeen in het verweerschrift voor het overige is aangevoerd kan, nu de gezaghebber geen hoger beroep heeft ingesteld, appellanten tegen de desbetreffende onderdelen van de uitspraak in hoger beroep geen gronden hebben aangevoerd en het geen ambtshalve te beoordelen aspecten betreft, in dit geding niet aan de orde komen.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de met een beschikking gelijk te stellen weigering om op het tegen de brief van 28 maart 2006 gemaakte bezwaar te beslissen vernietigen, dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaren en de gezaghebber op na te melden wijze verwijzen in de bij appellanten in beroep opgekomen proceskosten.
2.7. Voorts bestaat aanleiding om de gezaghebber op na te melden wijze te verwijzen in de proceskosten van het hoger beroep.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao;
III. vernietigt de met een beschikking gelijk te stellen weigering van de Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao om op het tegen de brief van 28 maart 2006 gemaakte bezwaar te beslissen;
IV. verklaart dat bezwaar niet-ontvankelijk;
V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking;
VI. veroordeelt de Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao tot vergoeding van de bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Naf. 2.800,00 (zegge: tweeduizend achthonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; dit bedrag dient door het Land der Nederlandse Antillen aan appellanten te worden betaald;
VII. gelast dat het Land der Nederlandse Antillen aan appellanten het voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Naf. 450,00 (zegge: vierhonderdvijftig gulden) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
Voorzitter
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2007